Terugblik: de gouden regel van de landbouweconomie - 3 maart 2020

Terugblik: de gouden regel van de landbouweconomie - 3 maart 2020

Eind 2019 gingen we in Voeren en Haspengouw van start met een traject rond omschakeling naar biologische melkveehouderij. Dat deden met we een toelichting van de marktsituatie. Tijdens deze avond werd duidelijk dat er enkele vragende spelers op de biomarkt zijn.

De marge voor biomelk ligt ook hoger dan deze voor gangbare melk. Hier mag een omschakelaar zich echter niet blind op staren: ook de productieprijs voor biomelk ligt hoger. De kostenstructuur op je bedrijf wijzigt dus bij een omschakeling naar bio, maar hoe? Waaraan mag je je verwachten? Jan Halewyck (Boerenbond) ging er begin maart dieper op in aan de hand van de bedrijfseconomische boekhoudingen van enkele omschakelende melkveebedrijven. Hij startte zijn presentatie meteen met de ‘basisregel van de landbouweconomie’: het verschil in inkomen tussen bedrijven is groter dan het verschil tussen deelsectoren (bio en gangbaar) en groter dan het verschil in omvang van de bedrijven. Het aantal omschakelende bedrijven dat hier werd gemonitord is ook zeer beperkt en bovendien kregen ze door omstandigheden niet de volledige bioprijs uitbetaald. Toch proberen we uit de cijfers enkele voorzichtige richtgetallen te trekken waar je je op kan baseren als je de omschakeling overweegt:

  • In de biologische melkveehouderij is een gemiddelde melkproductie van 9000-11000 liter melk per hectare mogelijk, waar dat in gangbaar 17000-1800 liter is.
  • De biologische melkprijs bedraagt begin 2020 47 €/100 l (basisprijs). Deze bioprijs wordt voor een periode van 1 jaar vastgelegd en was de afgelopen jaren bijgevolg veel stabieler dan de gangbare melkprijs.
  • De variabele kosten per 100 l melk liggen voor de biobedrijven na omschakeling zo’n 6 à 7 € hoger in vergelijking met de jaren dat ze gangbaar werkten.
  • Wat de vaste kosten betreft stijgt vooral de vaste ruwvoerkost per 100 l melk liggen na omschakeling: + 1.75 euro/100 l omwille van het feit dat er meer oppervlakte nodig is om zelf (ruw)voer te telen.
  • De totale voederprijs ligt na omschakeling zo’n 5€ per 100l hoger voor de gemonitorde bedrijven. De ruwvoerkosten stijgen omwille van een lagere opbrengst per ha en de grotere oppervlakte die nodig is voor de eigen voederteelt, de krachtvoerkosten stijgen omwille van een hogere prijs/ton.
  • Met de hogere melkprijs, maar eveneens de hogere variabele en vaste kosten in rekening, behalen de biologische bedrijven een verhoogd arbeidsinkomen van zo’n 7-8 €/100 l ten opzichte van de jaren dat ze gangbaar boerden. Deze cijfers zijn geven een bepaalde richting aan, maar mogen zeker niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar het eigen bedrijf (de gouden regel van de landbouweconomie!). Bovendien moet ook het potentiële saldoverlies uit verkoopbare teelten naast ruwvoer in rekening gebracht worden.